WhatsApp
Telefoon

Grammatica: bijwoord en voornaamwoord

door | 12 augustus 2014 | Overige, Taal | 0 Reacties

Na de werkwoorden en het lidwoord, bijvoeglijk en zelfstandig naamwoord onderscheiden we nog bijwoorden en voornaamwoorden. Die bespreek ik vandaag. Volgende week zal ik nog de voorzetsels, voegwoorden, telwoorden en tussenwerpsels aanstippen en dan is ook de taalkundige ontleding afgesloten. Wat ik dan ga doen, weet ik nog niet, maar ik vind het wel leuk om talige onderwerpen te blijven behandelen op dinsdag. Dus als je suggesties hebt, dan hoor ik dat graag. Maar nu eerst bijwoorden en voornaamwoorden.

Het bijwoord is een woord bij een woord

Een bijwoord is een woord in de zin dat iets zegt over een een hele zin of over woorden die niet het zelfstandig naamwoord zijn. Ik zal even een voorbeeldje geven:

  1. De baby van de buren praat waarschijnlijk nog niet.
  2. Dat is een heel goed verhaal

In zin 1 zegt loopt waarschijnlijk nog niet iets over het gebabbel van de baby van de buren. In zin 2 zegt het woord heel iets over goed. Bijwoorden kun je herkennen omdat ze in schrijftaal niet verbogen kunnen worden. We kunnen wel zeggen dat iets een hele fijne dag is geweest, maar de purist zal het onvoorwaardelijk afkeuren: het was namelijk een heel fijne dag.
De belangrijkste bijwoorden zijn bijwoorden van plaats, tijd en hoedanigheid (manier waarop):

  1. Hij was daar in zijn eentje.
  2. Ergens moet het toch vrede zijn?
  3. Hoelang kan zij onder water blijven?
  4. Zij was gisteren niet aanwezig bij de opening.
  5. Hij woelde zachtjes met zijn hand door haar haren.
  6. We hebben je al eerder gezegd dat je dat zo moet doen!

Soms worden ook nog bijwoorden van modaliteit onderscheiden: woorden die iets zeggen over het waarheidsgehalte van de uiting:

  1. Zij was echt teleurgesteld
  2. Dat is waarschijnlijk een infame en abjecte leugen.

Voornaamwoorden worden gebruikt in plaats van zelfstandige naamwoorden

Of vóór een zelfstandig naamwoord. We kennen flink wat verschillende voornaamwoorden, namelijk een stuk of honderd, verdeeld over acht categorieën:

  • persoonlijk voornaamwoord: ik, ‘k, mij, me, jij, jou, je, hij, zij, het, hem, haar, ‘t, ie, wij, we, jullie, u, hen, hun.
  • bezittelijk voornaamwoord: mijn, m’n, jouw, je, uw, zijn, z’n, haar, d’r, ons, onze, hun.
  • aanwijzend voornaamwoord: deze, die, dit, dat
  • vragend voornaamwoord: wie, wat, welk, wat voor een
  • onbepaald voornaamwoord: iemand, men, iets, alles, elk, iedereen, ieder
  • wederkerend voornaamwoord: mij, me, je, u, ons, zich
  • wederkerig voornaamwoord: elkaar, elkander, mekaar, malkander (die moest ik ook nog leren vroeger)
  • betrekkelijk voornaamwoord: die, dat, wie, wat, hetgeen, welke, hetwelk, dewelke

Het is waarschijnlijk makkelijk om voorbeelden te verzinnen bij de verschillende voornaamwoorden, maar ik ga er toch één per categorie geven.

  • Persoonlijk voornaamwoord: Zij (het meisje) hangt op het schoolplein rond.
  • Bezittelijk voornaamwoord: Dat is mijn boek!
  • Aanwijzend voornaamwoord: Deze boom moet worden omgehakt.
  • Vragend voornaamwoord: Wie weet de weg naar Hamelen?
  • Onbepaald voornaamwoord: Iemand moet die vuilniszak buiten zetten!
  • Wederkerend voornaamwoord: Hij wast zich inmiddels zelf.
  • Wederkerig voornaamwoord: Ze kusten malkander op de wang.
  • Betrekkelijk voornaamwoord: Het enige wat ik wil, is een weekje vakantie.

Over het betrekkelijk voornaamwoord ga ik nog een beetje extra uitleg geven. Deze is best lastig namelijk. Voor het gebruik ervan, kun je het beste de volgende regels aanhouden:

  • Die gebruik je bij verwijzen naar een de-woord of een meervoud: Kinderen die vragen, worden overgeslagen.
  • Dat gebruik je bij verwijzen naar een het-woord: Het filmpje dat ik kijk is erg grappig.
  • Wie gebruik je bij verwijzen naar een persoon die in de bijzin een meewerkend voorwerp is: Onze moeder, wie we een bloemetje gaven, was ontroerd.
  • Wat gebruik je bij verwijzen naar een hele zin, een onbepaald woord of een overtreffende trap: Hij is het leukste wat me ooit is overkomen.
  • Hetgeen, welke, hetwelk / dewelke zijn verouderd en kunnen beter vervangen worden door die, dat of wat. Het gebruik van deze woorden om te verwijzen, verraadt je leeftijd, hetgeen niet altijd wenselijk is.

Zoals gezegd, volgende week nog voorzetsels, voegwoorden, telwoorden en tussenwerpsels en dan zijn we er doorheen. Dan ga ik opzoek naar een nieuw onderwerp, tenzij jullie er een aandragen!

Meer weten of vragen?

Ben je geïnteresseerd geraakt door dit blog? Stuur me een berichtje en help je verder!

0 reacties

Een reactie versturen

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Pin It on Pinterest